Sluizen vormen onmisbare schakels in het uitgebreide netwerk van natuurlijke waterlopen en gegraven kanalen dat Nederland rijk is. De Katerveersluizen werden als onderdeel van de in 1819 geopende Willemsvaart aangelegd om dit nieuw gegraven kanaal te verbinden met de IJssel, en zo Zwolle een belangrijke nieuwe ontsluiting te bieden.
Al snel bleek de Willemsvaart een groot succes en de capaciteit van de eveneens in 1819 geopende Kleine sluis bleek rond het midden van de negentiende eeuw onvoldoende om in de groeiende behoefte van de scheepvaart te voldoen. Na eerdere plannen om de bestaande sluis te voorzien van een grotere schutkolk werd tussen 1871 en 1873 een tweede, grotere sluis aangelegd ten noorden van de bestaande sluis.
Tegenwoordig zijn de sluizen niet meer in gebruik, maar om verval te voorkomen is wel regelmatig onderhoud nodig. Om de bouw- en gebruiksgeschiedenis goed in beeld te krijgen heeft het Monumenten Advies Bureau van beide sluizen en de daarover gelegen bruggen bouwhistorische verkenningen uitgevoerd.
Hoewel beide sluizen sinds hun aanleg de nodige wijzigingen hebben ondergaan, bleef hun hoofdopzet grotendeels bewaard en is daarmee sprake van een uniek complex van twee gekoppelde negentiende-eeuwse sluizen.
Bijzonder daarbij is bovendien dat over de binnenhoofden van beide sluizen historische ijzeren ophaalbruggen liggen die lange tijd een belangrijke schakel vormden in de verbinding tussen de Zwolse binnenstad en het al sinds de veertiende eeuw fungerende Katerveer, eeuwenlang de enige verbinding tussen Zwolle en Gelderland.